2 Chronicles 25

1) oud zijnde,

Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar.

2) niet met een volkomen

Hij had wel den zuiveren godsdienst, die ten tijde zijns vaders na den dood van Jojada vervallen was, weder opgericht, maar hij is daarna een afgodendienaar geworden en een verwerper van profetische vermaning, mitsgaders een lichtvaardig, vermetel en ongelukkig oorloger.

3) zijn knechten,

Van welke zie, boven, 2 Kron. 24:26.

2Ch 24.26

4) geslagen hadden,

Dat is, omgebracht hadden; boven, 2 Kron. 24:25. Van het woord slaan, zie Gen. 8:21.

2Ch 24.25 Ge 8.21
5) doodde hij niet,

Hetwelk somtijds wel schijnt geschied te zijn. Zie boven de aantekening 2 Kron. 24:25.

2Ch 24.25

6) De vaders zullen niet

Dezer wet gaat eigenlijk de magistraten en overheden aan.

7) de huizen

Dat is, de huisgezinnen der voornaamsten. Vergelijk Exod. 6:13.

Ex 6.14

8) van twintig jaren oud

Hebreeuws, van den zoon van twintig jaar.

9) spies en rondas.

Zie boven, 2 Kron. 11:12.

2Ch 11.12
10) uit Isra‰l

Dat is, uit de tien stammen.

11) talenten zilvers.

Van deze waarde, zie Exod. 25:39.

Ex 25.39
12) man Gods

Dat is, een profeet. Zie Richt. 13:6.

Jud 13.6

13) is niet met Isra‰l,

Te weten, omdat zij van den Heere tot de afgoden geweken waren.

14) kinderen van Efraim.

Versta door dezen Isra‰l, gelijk voorgaat; dat is, de tien stammen, welke zo genaamd worden, omdat Efra‹m wel de voornaamste van die stammen was, en Jerobeam hun eerste koning uit den stam van Efra‹m afkomstig; alzo Efra‹m voor Isra‰l, Jes. 17:3, en Jes. 28:1, enz.

Isa 17.3 28.1
15) doe het,

Hij spreekt spottenderwijze, zo te verstaan gevende, indien hij de aangenomen Isra‰lieten gebruikte, dat het hem niet wel vergaan zou. Zulke geboden spottenderwijze gegeven, dienen om de mensen te berispen en te dreigen. Zie 1 Kon. 22:15.

1Ki 22.15
16) honderd talenten,

Waarvan gemeld is, boven, 2 Kron. 25:6, voor welken hij honderdduizend krijgslieden uit Isra‰l in zijn dienst aangenomen had.

2Ch 25.6
17) Efraim

Dat is, uit Isra‰l, of de tien stammen, gelijk boven, 2 Kron. 25:7.

2Ch 25.7
18) zijn volk uit,

Te weten, dat hij uit zijn eigen onderzaten aangenomen had.

19) Zoutdal,

Zie 2 Sam. 8:13, en 2 Kon. 14:7.

2Sa 8.13 2Ki 14.7

20) kinderen van Seir

Der Edomieten, 2 Kon. 14:7, die in het landschap Se‹r woonden; Gen. 36:8; Deut. 2:4.

2Ki 14.7 Ge 36.8 De 2.4
21) tien duizend levend,

Gelijk zij tien duizend doodgeslagen hadden; in 2 Kron. 25:11.

2Ch 25.11

22) steenrots,

Te weten, waarop de stad Selah gelegen was; van welke zie, 2 Kon. 14:7.

2Ki 14.7
23) mannen der benden,

Hebreeuws, de zonen der bende; dat is, de honderdduizend Isra‰lieten, die Amazia aangenomen had, om die in den krijg tegen de Edomieten te gebruiken, boven, 2 Kron. 25:6.

2Ch 25.6

24) steden

Welke waren de grenssteden des koninkrijks van Juda, langs in de breedte daarvan palende aan het koninkrijk Isra‰ls.

25) Juda,

Dat is, behorende tot het koninkrijk van Juda.

26) Beth-horon toe,

Zie van twee‰rlei Beth-Horon, het lage, en het opper, 1 Kon. 9:17; hier schijnt van het lage gesproken te zijn; hetwelk in den stam van Benjamin gelegen was.

1Ki 9.17
27) goden der kinderen

Versta, de beelden van der Edomieten afgoden.

28) Waarom hebt gij

Deze vraag berispt den koning en dreigt hem dat hij niet meer door deze afgoden geholpen zou worden dan de Edomieten daardoor waren geholpen geweest.

29) Houd gij op;

Hebreeuws, houd op voor u; dat is, tot uw best, of dat voor u het beste wezen zal; zie Gen. 12:1.

Ge 12.1

30) zij u slaan?

Versta, zijn trawanten, die daar tegenwoordig waren. Hij dreigt den profeet, indien hij niet ophield hem te berispen, dat hij zijn trawanten last zou geven hem dood te slaan, of immers aan zijn lichaam leed te doen.

31) besloten heeft

Hebreeuws, beraadslaagd, raad genomen, of in zijn raad besloten.

32) zond tot Joas,

Te weten, boden, of gezanten; 2 Kon. 14:8.

2Ki 14.8

33) elkanders

Dat is, tegen elkander uittrekken te velde, om tezamen te vechten en elkander met gewapende hand te bejegenen, en zo onder de ogen te zien. Zie 2 Kon. 14:8.

2Ki 14.8
34) De distel,

Zie de verklaring dezer gelijkenis 2 Kon. 14:9.

2Ki 14.9
35) geslagen;

Ja, slaande geslagen; gelijk er staat 2 Kon. 14:10, dat is, dapper en geweldiglijk geslagen.

2Ki 14.10
36) het was van God,

Zie 1 Kon. 12:15, en de aantekening daarop.

1Ki 12.15
37) zagen elkanders

Zie boven, 2 Kron. 25:17.

2Ch 25.17

38) Juda is.

En is daarom te onderscheiden van een ander van dezen naam, gelegen in Nafthali; Joz. 19:38; Richt. 1:33.

Jos 19.38 Jud 1.33
39) Joahaz,

Anders genoemd Ahazia en Azaria. Zie boven, 2 Kron. 21:17, en 2 Kron. 22:1,6, met de aantekening.

2Ch 21.17 22.1,6

40) poort van Efraim

Zie 2 Kron. 14:13.

2Ch 14.13

41) de Hoekpoort,

Hebreeuws, die uitziende was, of tot de uitziende poort. Zo wordt zij genaamd, omdat zij uitstak aan een hoek der stad; waarom zij ook de hoekpoort genaamd werd, 2 Kron. 25:23 en 2 Kon. 14:13.

2Ch 25.23 2Ki 14.13
42) bij Obed-edom,

Dat is, bij de nakomelingen van Obed-Edom, die deurwachters en schatbewaarders in het huis Gods waren; 1 Kron. 26:15.

1Ch 26.15

43) gijzelaars,

Hebreeuws, zonen der borgtochten, of der verpandingen. Zie 2 Kon. 14:14.

2Ki 14.14
44) van achter den HEERE,

Dat is, van den Heere te volgen.

45) maakten zij

Zie 1 Kon. 15:27.

1Ki 15.27

46) Lachis.

Zie van deze stad 2 Kon. 14:19.

2Ki 14.19
47) in de stad

Dat is, in Jeruzalem; welke stad, hoewel zij ten dele lag in de palen Benjamins, ten dele in Juda, zo werd zij nochtans voornamelijk een stad van Juda genoemd, omdat zij de hoofdstad was, waar de koningen van Juda hun hof hielden; zie 2 Kon. 14:20.

2Ki 14.20
Copyright information for DutKant